Religieuze oorsprong
In de 7e eeuw laat Omaar op het domein van Sithieu – dat hij cadeau heeft gekregen – boven op de heuvel een kapel en aan de rand van het moeras een abdij bouwen. Hij vertrouwt deze toe aan drie volgelingen die hem zijn komen helpen. Een van hen is Bertinus. Omer wordt begraven in de kapel, Bertinus in de abdij. Beiden worden later heilig verklaard. Dit grondgebied ver van de belangrijke verkeerswegen wordt een vredig oord dat zich leent voor gebed en aansluit bij de Karolingische dynastie. Omstreeks 820 wordt de kapel een collegiale kerk waar 30 kanunniken dienst doen; in de abdij verblijven 60 monniken. Langs de weg tussen beide sites loopt de processie met de relieken van beide heiligen. Dit is nu de Rue Saint-Bertin. De site trekt heel wat bedevaarders aan en er ontwikkelen zich heel wat activiteiten. Vanaf 874 laat Karel de Kale toe dat er markt wordt gehouden.
Een opmerkelijke bloei
Als de Noormannen in de 9e eeuw de stad aanvallen, moeten beide kerken verdedigd worden. Zodra het gevaar echter geweken is, nemen de graven van Vlaanderen hun intrek in het kasteel op de heuvel bij de kapel. Vanaf het jaar 1000 groeit de stad razendsnel en omstreeks 1300 telt ze maar liefst tussen de 30 en 40.000 inwoners! Deze ontwikkeling heeft de stad vooral te danken aan de inrichting van de site en aan de lakenhandel en dan vooral de handel van wollen stoffen. Saint-Omer is een van de zeven lakensteden van Vlaanderen. De handelaars voeren wol in uit Engeland, laten het laken ter plaatse vervaardigen en voeren de afgewerkte producten weer uit. Maar dan moet de stad wel een uitweg hebben via de zee. In 1100 wordt een eerste kanaal aangelegd, dat loopt tot aan de Port au lait battu of “karnemelkhaven” (naast het Maison du Marais (moerashuis)). Omstreeks 1165 wordt dwars door het moeras een nieuw kanaal gegraven. Via dit kanaal kunnen schepen met een groot laadvermogen tot aan de rand van de stad. De haven, de Port du Haut Pont, bevindt zich aan het einde van de Rue de Dunkerque. Een waterverbindingsweg omringt de stad aan drie zijden, zodat handel drijven een stuk makkelijker wordt. Saint-Omer is ook een plaats waar voedingswaren worden verhandeld: graan, zout, vis en vooral wijn worden uit heel wat regio’s ingevoerd en dan in de omgeving verdeeld. De stad blijft maar groeien en wordt door verschillende omwallingen omringd. De straten en pleinen ontstaan daar waar dat nodig is om de handel te kunnen organiseren.
Achteruitgang en heropleving
Vanaf de 14e eeuw heeft de handel zwaar te lijden onder de Frans-Vlaamse tegenstellingen en de Honderdjarige Oorlog tegen de Engelsen. En dan duikt de pest op. Ook al verbetert de situatie in de 15e eeuw, toch heeft de stad tussen een derde en de helft van haar bevolking verloren. De textielhandel zal nooit meer het niveau van de 13e eeuw halen. Saint-Omer wordt een strategische locatie tussen Frankrijk en Vlaanderen en tal van religieuze gemeenschappen komen zich in de stad vestigen. Van de 16e tot de 18e eeuw neemt het aantal roepingen toe. De stad wordt een garnizoensstad en breidt haar vestingwerken uit. Na de val van Thérouanne in 1553, vestigt het bisdom zich in Saint-Omer. Het onderwijs ontwikkelt zich, mede dankzij de religieuze orden, zoals de jezuïeten. De wijk tussen de kathedraal en de Sint-Bertinusabdij wordt de wijk van de scholen. Hiermee is Saint-Omer een van de belangrijkste onderwijssteden in de regio. De Engelse jezuïeten vestigen er een middenschool voor onderricht aan jonge katholieken uit Engeland en Ierland, maar ook uit Maryland, hun Amerikaanse kolonie. In 1677 wordt de stad ingenomen door de legers van Lodewijk XIV, die haar een “Franser” aanzicht zal geven. Met de bouw van de kazernes en het bisschoppelijk paleis worden de modellen van een nieuwe stijl, de klassieke kunst, gecreëerd. In de 18e en 19e eeuw bootsen de inwoners deze stijl na voor hun huizen.
Stad van diensten en cultuur
De Franse Revolutie wijzigt het aanzicht van de stad, als verschillende religieuze vestigingen verdwijnen. De Industriële Revolutie speelt zich af in de vallei van de Aa, buiten de stad. In het moeras wordt aan tuinbouw gedaan – het grote succes van de 19e eeuw – en dankzij de aanleg van het spoor kunnen de gewassen ook worden vervoerd. De stad is een onderprefectuur en de politiek neemt er een belangrijke plaats in; heel wat verkozenen bekleden een regionale of nationale functie. Verder krijgt de stad ook een aantal culturele voorzieningen: kunstschool, concertzaal, schouwburg, musea, bibliotheek, geleerde genootschappen, ... Door de vestiging van de assisenrechtbank wordt de stad een gerechtelijke pool en tegelijkertijd blaast ze haar onderwijsroeping nieuw leven in. Als omstreeks 1892-1895 de walmuren worden neergehaald, volgt een hele reeks werkzaamheden: bouwwerken langs de boulevards, aanleg van een park en een handelskaai, aangevuld door een nieuw, monumentaal station. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, vestigen de Engelsen hun groot hoofdkwartier in Saint-Omer. De Britse luchtvaart ontstaat op het vliegterrein van Saint-Omer. Vanaf 1940 wordt de stad, die zich in verboden zone bevindt, door de Duitsers bezet. Er wordt een kantoor van de Organisation Todt geopend, dat toezicht zal houden op de bouw van een lanceerinstallatie voor oorlogswapens (V1 en V2 genoemd) niet ver daarvandaan. De stad wordt relatief weinig getroffen door de bombardementen van de Geallieerden. Na de wederopbouw breidt Saint-Omer vanaf de jaren zestig verder uit in een intergemeentelijk kader.
16 Rue Saint-Sépulcre 62500 Saint-Omer
Du mardi au vendredi : de 08h00 à 12h00 et de 13h30 à 17h00